Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling 1924-1958

Burgerlijk beschavingsoffensief

door Henk Michielse

Lerende arbeiders en Marx en Engels, affiche IvAO

Lerende arbeiders en Marx en Engels, affiche IvAO

Nederland van de negentiende eeuw is wel eens beschreven als ‘een koninkrijk vol sloppen’, een land vol achterbuurten en vuil, waarin de meerderheid een in ellende levende onderlaag vormde. Hoe ellendig de situatie in die achterbuurten wel was, besefte ook een grote groep sociaal-voelende, links-liberale, burgers die vanaf het eind van de 19e eeuw een indrukwekkende reeks initiatieven nam om er wat aan te doen, van volksontwikkeling tot intensieve vrijwilligers-armenzorg. Een heel andere vraag is natuurlijk, wat al die arbeiders en armen van dit ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ vonden en vooral hoe de georganiseerde arbeidersbeweging er tegenover stond.

Naar de houding van armen en arbeiders tegenover al die goedbedoelde ‘persoonlijke bemoeiingen van meer ontwikkelden in ’t belang van minder ontwikkelden’ is geen systematisch onderzoek gedaan. Verspreid komen we wel gegevens tegen, waaruit blijkt, dat maar een heel klein deel van de armen van al die initiatieven gediend was. Intussen was ook de sociaal-democratische arbeidersbeweging in opkomst, met vakbonden en de sociaal-democratische partij, die ook haar houding zou moeten bepalen tegenover al die ‘persoonlijke bemoeiingen’.

Leunen op Duits voorbeeld

De Nederlandse sociaal-democraten gingen theoretisch en in hun praktijk heel sterk leunen op het voorbeeld van de Duitse SPD, ook wat hun standpunt tegenover het ‘burgerlijke’ verheffings- en ontwikkelingswerk betrof. Al in 1872 had Wilhelm Liebknecht de befaamde leuze gelanceerd: ‘Zonder macht voor het volk geen kennis! Kennis is macht – macht is kennis’. Op de SPD-partijdag van 1906 werd het sociaal-democratische standpunt krachtig geformuleerd: ‘bij de dringende behoefte bij de arbeiders aan ontwikkeling’ kon de sociaal-democratie sympathiek staan tegenover de ‘welmenendste en op zich zelf verdienstelijke pogingen van burgerlijke kringen (-) voor zover ze niet bewust verlaagd werden tot middelen om het klassebewustzijn van het proletariaat te vertroebelen en de kracht van zijn klassenstrijd te verzwakken’. Maar zij had zelf de taak te zorgen voor de alzijdige verdere vorming van haar leden ‘en wel in de eerste plaats voor hun theoretische scholing door stelselmatig onderwijs in de beginselen van het wetenschappelijk socialisme’. Ontwikkeling moest uiteindelijk in dienst staan van de machtsvorming voor de arbeidende klasse.

In hoofdlijnen is dit marxistisch standpunt van de SPD in Nederland overgenomen, althans theoretisch; in de praktijk, waarbij de SDAP samenwerkte met de meer op sociale hervormingen gerichte vakbonden was men op den duur vaak wat rekkelijker en ook de partij zelf koos steeds meer voor hervormingsarbeid in plaats van harde klassenstrijd. In Het Volk, de krant van de SDAP, werden eerst wel bijeenkomsten van Ons Huis, van Toynbee-verenigingen en ander volksontwikkelingswerk zoals Volkslezingen, aangekondigd wanneer ze voor arbeiders van belang waren, maar uiteindelijk wezen de sociaal-democraten al die activiteiten toch ten principale af. De latere SDAP-er Lodewijk Tak, toen NB zelf nog lid van de progressief-liberale armenzorg-vereniging ‘Liefdadigheid naar vermogen’, schreef in 1892 in De Nieuwe Gids spottend over de geavanceerde burgers met hun ‘stokpaardjes’ zoals ‘Toynbee en professorenlessen voor ’t volk’.

Piet Voogd

Piet Voogd, medeoprichter IvAO

De meest uitvoerige bijdrage aan de Nederlandse theorie en praktijk van het socialistisch ontwikkelingswerk was afkomstig van de gymnasium-leraar Piet Voogd. In een aantal artikelen zette hij de sociaal-democratische theorie uiteen in de lijn van de SPD. Hij was actief lid van de Amsterdamse Centrale Commissie voor Arbeidersontwikkeling van SDAP en vakbonden in de stad en zou later de eerste leider worden van het in 1924 opgerichte landelijke Instituut voor Arbeidersontwikkeling. De Amsterdamse Commissie organiseerde een breed programma aan vormings- en scholingsactiviteiten in de geest van de socialistische theorie – van intensieve kaderscholing tot feestelijke bijeenkomsten en lezingen voor de ‘grote massa’ – en werd een voorbeeld voor soortgelijke commissies in andere steden.

Daarbij werd regelmatig vanuit het land bij SDAP en het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) aangedrongen op de stichting van een landelijk instituut voor arbeidersontwikkeling. In 1924 was het zover. Er verscheen een omvangrijk rapport, waarin de ‘socialistische arbeidersontwikkeling’ opnieuw scherp werd onderscheiden van de ‘burgerlijke volksontwikkeling’: ‘Terwijl de laatste over het algemeen individuele behoeften en persoonlijke belangen dient, streeft eerstgenoemde het wekken van sociale krachten na, die leiden tot een nieuw gemeenschapsleven op grond van veranderde levenshouding, tot een nieuw sociale cultuur.’ Zonder dat de marxistische vormingstheorie helemaal werd losgelaten, legde dit rapport toch andere accenten in de geest van het zogeheten Cultuursocialisme, dat meer nadruk legde op socialistische gezindheid dan op klassenstrijd.

Kaderscholing en emotioneel bij beweging betrekken

Op 11 november 1924 begon het landelijke Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) zijn werkzaamheden. Het instituut had een tweevoudige taak: enerzijds kader en leden van partij en vakbeweging scholen voor de maatschappelijk strijd van de arbeidersbeweging en anderzijds de massa aanhangers ook emotioneel bij de beweging betrekken. Het instituut kreeg individuele leden, afkomstig uit de vakbonden en de partij en later ook uit de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale) en de Vrouwenclubs; het landelijk bestuur werd grotendeels benoemd door NVV en SDAP. In 1925 waren er 61 afdelingen met 11.139 leden; in 1932 werd het vooroorlogse maximum bereikt: 146 afdelingen met in totaal 38.363 leden.

Tot het Instituut zich zelf in 1940 ophief, heeft het enorm veel werk verzet op allerlei gebieden. Een eerste taak was om de massa aanhangers te binden aan de beweging en het versterken van ‘het socialistisch gevoel’. Jef Last reed met zijn befaamde ‘rode auto’ de afdelingen af om overal films te vertonen, bij voorkeur films met een sociale strekking, waaronder veel Russische. De vertoning van de toen heel populaire Russische film Pantserkruiser Potemkin (1905) trok volle zalen en leidde in een aantal plaatsen tot heftige conflicten. In 1927 verboden veel burgemeesters de vertoning van de film, bijvoorbeeld in Weesp. Toen het IvAO in 1928 vergunning vroeg om Potemkin te vertonen, weigerden B&W dat zonder opgaaf van redenen. Het IvAO protesteerde fel tegen deze censuur en liet de socialistische Jhr. Frank van de Goes een lezing voor de afdeling houden over ‘De zekerheid van het socialisme’.

Pinkster- en zomerfeesten

Naast filmvertoningen organiseerde het IvAO grote feesten, zoals Pinkster- en zomerfeesten, terwijl er ’s zondags ook zogeheten ‘zondagochtendbijeenkomsten’ plaats vonden, door kritische SDAP-ers spottend ‘een atavisme’ genoemd. Daarnaast had het Instituut een eigen beroepstoneel, dat vooral de eerste jaren sociale toneelstukken speelde, speciaal die van Herman Heijermans. Daarbij gaf het ook reeksen toegankelijke boekjes uit over onderwerpen rond theorie en praktische politiek, series als De Wilde Roos en Grote problemen in klein bestek.

Vervolgens had het IvAO tot taak het kader van de beweging te scholen, zowel in de beginselen van de sociaal-democratie als in de praktische actiepunten van partij en vakbeweging. De omvangrijkste scholingsactiviteit waren de cursussen voor kaderleden van de partij, de vakbonden, het Instituut zelf, de AJC en de Vrouwenclubs. Ze werden in een aantal steden door het hele land georganiseerd in het weekend, van zaterdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur, en bestonden uit inleidingen en discussies. De sprekers schreven syllabi, die tevoren aan de deelnemers worden uitgereikt.

De eerste drie jaar behandelden voormannen uit de beweging vrij algemene onderwerpen, zoals ‘De economische en politieke toestand in Europa’ en ‘Karl Marx en de arbeidersklasse’. De volgende drie jaren ging het vooral over concrete programmapunten van SDAP en NVV, zoals werklozenzorg en werkverruiming, staatspensionering en invaliditeitsuitkering. De cursussen sloten aan bij grote acties en kamervoorstellen, bij rapporten en plannen van de SDAP en bij eisen op het gebied van de sociale wetgeving. Vanaf 1931, in de crisisjaren, gaan de kadercursussen voornamelijk over economische vraagstukken, zoals Het geld en de banken en vooral De planeconomie. Vanaf 1936 staan de problemen van de democratie centraal, vooral vanwege de dreiging van het fascisme en de principiële keuze van de SDAP voor de parlementaire democratie. Het waren massale bijeenkomsten met tussen de 80 en de 200 deelnemers. Jaarlijks werden er 18 van deze kadercursussen gegeven voor gemiddeld zo’n 2300 deelnemers; in totaal dus zo’n 41.400 deelnemers per jaar.

Natuurvriendenwerk

In 1929 kreeg het IvAO er een geheel nieuw arbeidsterrein bij, dat niet meer uitging van de conceptie van socialistische arbeidersontwikkeling. In dat jaar sloot de Arbeiders Reisvereniging zich bij het Instituut aan, wat meteen 2000 nieuwe leden opleverde. Het natuurvriendenwerk zou altijd een grote trekker voor het Instituut blijven. Er kwam een professioneel Arbeidersreisbureau, dat een groeiend aantal reizen in binnen- en buitenland organiseerde. Het belangrijkst waren de Natuurvriendenhuizen en kampterreinen. Bij de fusie met de Arbeiders Reisvereniging was er een, in 1937 waren er elf. De bedoeling met deze huizen en kampeerterreinen was voor arbeiders vakantie mogelijk te maken in een natuurlijke, gezonde omgeving om zo hun gezondheid en werkkracht te vergroten. Het aantal bezoeken bedroeg jaarlijks ca. 58.000.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het Instituut heropgericht, maar nu los van partij en vakbonden, al bleven de meeste leden uit die organisaties afkomstig. Aan de ene kant bleven de vroegere sociaal-democratische sentimenten wel lang doorwerken, aan de andere kant zette de tendens tot depolitisering van het Instituut die al in de jaren dertig goed waarneembaar was, toch krachtig door. Het IvAO evolueerde van socialistische arbeidersontwikkeling tot volksopvoeding op sociaal-democratische grondslag.

Nieuwe naam – NIVON

Rond 1959 werd de vraag opgeworpen of de naam ‘Instituut voor Arbeidersontwikkeling’ niet veranderd zou moeten worden. Ook al sputterden enkele afdelingen tegen – ‘We gaan op de loop voor het woord arbeider ‘en ‘Als socialist betreur ik dit’ – uiteindelijk ging het congres akkoord met een nieuwe naam: Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk, kortweg NIVON. De cirkel was nu rond; de arbeidersontwikkeling was volksontwikkeling geworden. Helemaal vergeten werd de oorspronkelijke inzet overigens niet Eind jaren zeventig werd het NIVON zich weer veel meer bewust van zijn wortels, zoals onder meer bleek uit een vierdelige leergang Geschiedenis en toekomst van de arbeidersbeweging (geschreven door Theo van Tijn, hoogleraar sociaal-economische geschiedenis in Utrecht), die in veel afdelingen werd gehouden. Het instituut probeerde opnieuw ‘een voorhoede te kweken, niet zozeer van het proletariaat zoals vroeger, maar van progressieve, bewuste mensen’.

Eerder – in 2021 – gepubliceerd op Canon SW, met toestemming van de auteur overgenomen.