Cornelis (Kees) de Boer

door Floor de Jong en Marijke de Vrankrijker, Werkgroep Nivon Historie

Inleiding

In 1972 werd het persoonlijke archief van Cornelis (Kees) de Boer (geboren in Den Helder 1891, overleden in Bloemendaal 1972) door zijn echtgenote Griet de Boer-Hoogvorst aangeboden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Dit archief omvatte een enorme hoeveelheid dozen en ongeordende mappen. Het betrof onder andere zijn persoonlijke correspondentie met binnen- en buitenlandse geestverwanten en zijn krantenknipsels over alles wat hem, vanuit zijn sociale bewogenheid en culturele belangstelling intrigeerde. Van jongs af aan heeft Kees de Boer zich ervoor ingezet om de achtergestelde positie van arbeiders en hun gezinnen op welke wijze ook te verbeteren. Daarnaast bevatte het archief dossiers van vele organisaties waar hij een bestuurlijke rol in had vervuld.

Nadat Hendrik (Henk) Brugmans (1906 -1997) zich na de Tweede Wereldoorlog genoodzaakt zag als voorzitter van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) terug te treden, was Kees de Boer, na een korte periode van voorlopig voorzitterschap, van 1946 tot 1959 landelijk voorzitter van het IvAO (Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling). Gedurende deze jaren heeft hij zich ervoor ingezet om het gehavende Instituut (opgericht in 1924) weer uit het dal te halen. Hij wilde er een sterke socialistische, culturele organisatie van maken. In het jaar van zijn aftreden als landelijk voorzitter werd als sluitstuk van het vernieuwingsproces besloten om per 1 mei 1960 de naam van de organisatie te veranderen in Nederlands Instituut voor Volkontwikkeling en Natuurvriendenwerk (NIVON).

Beknopte levensloop tot 1959

Via het Regionaal archief Alkmaar weten we dat Kees de Boer werd geboren op 31 juli 1891 in Den Helder. Zijn ouders waren Gerrit de Boer, van beroep visafslager, geboren in 1861 en zijn moeder Stijntje Roos, zonder beroep; getrouwd 11 juli 1889. In het archief van het IISG is hier niets over te vinden. Ook over zijn  vrouw Grietje Hoogvorst zijn geen nadere gegevens vermeld in het IISG-archief. Via het eerdergenoemde Regionaal archief Alkmaar en  het Stadsarchief Amsterdam weten we dat zij afkomstig is uit Schoorl (Noord-Holland), aldaar geboren 13 juli 1894.

In de periode 1906-1910 was Kees de Boer leerling van de Rijkskweekschool in Haarlem om daarna nog de hoofdacte voor onderwijzer te halen. In 1907 zette hij zich in voor de Kwekelingen Geheel Onthoudersbond (KGOB). Vanuit die rol onderhield hij vanaf 1909 tot 1915 een levendige correspondentie met mede KGOB-bestuurslid Koos Vorrink (1891 – 1955). Op basis hiervan weten we dat hij als onderwijzer onder andere woonde en werkte in zijn geboorteplaats Den Helder, Oudesluis, Haarlem en Amsterdam. Via het Stadsarchief Amsterdam weten we ook dat Kees de Boer en Grietje Hoogvorst op 13 mei 1918 in Schoorl in het huwelijk zijn getreden.  Daarna verhuisden zij naar Amsterdam. Hij werd lid van het hoofdbestuur van de in 1918 opgerichte Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) en in 1930 tevens lid van het Dagelijks Bestuur. Uit betrokkenheid bij zijn achterban vroeg hij in 1925  AJC-leden om hem per brief hun levensverhaal toe te sturen en dan met name over de betekenis van de AJC daarin. Hij werd actief in de afdeling/ federatie Amsterdam en van het landelijk door SDAP en NVV in 1924 opgerichte IvAO. Vanaf 1928 werd hij voorzitter van de afdeling/ federatie Amsterdam. Als voorzitter van afdeling Amsterdam werd hij medeorganisator van de Arbeidersavondscholen en daarna van de Arbeiderskaderscholen. Uit deze scholen is de landelijke Scholendienst voortgekomen.

Deze activiteiten hadden een wissel getrokken op zijn eigen studie-ambities. Na afronding van het Staatsexamen A voor toelating aan de Universiteit in 1922 en inschrijving bij de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, beëindigde hij na een jaar zijn studies. Een drukke baan als onderwijzer, getrouwd, vader van 2 kinderen (zoon Geert en dochter Catrien),  in combinatie met alle activiteiten bij het IvAO maakten het hem niet langer mogelijk zijn studie voort te zetten.

In juli 1940 legde hij met enkele andere bestuurders per direct al zijn IvAO functies  neer, toen het Instituut bij radiorede van Rost van Tonningen onder curatele werd gesteld. In 1941 werd het Instituut geliquideerd.  In de laatste oorlogsjaren pakte Kees de Boer samen met geestverwanten, in het geheim, alweer de IvAO-draad op. Zo voerde hij in 1944 met vertegenwoordigers van NVV, SDAP en IvAO overleg over een toekomstsvisie met daarin aandacht voor de culturele taak van het Instituut, het recreatiewerk en de toekomstige jeugdorganisatie. In 1945 werd hij lid van de door de SDAP ingestelde culturele commissie en nam hij met enige voormalige IvAO-bestuurders het initiatief tot de heroprichting ervan. Toen duidelijk werd dat voorzitter Henk Brugmans na de Tweede Wereldoorlog niet meer op zijn post terugkeerde, werd Kees de Boer benoemd tot voorlopig landelijk voorzitter. Hij pleitte voor een zelfstandige culturele organisatie in de sociaaldemocratische beweging. Zich oriënterend op deze naoorlogse taak vroeg hij in 1946 al aandacht voor de brede volksontwikkeling, in plaats van louter arbeidersontwikkeling (zoals verwoord in de naam IvAO). Uiteindelijk is deze perspectiefwijziging in 1960 geeffectueerd bij de naamswijziging: Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk (Nivon).

We leren Kees de Boer door de jaren heen op veel manieren kennen: als een gedreven (hoofd)onderwijzer op de Wognumschool in Amsterdam-Noord, als bestuurder actief in de afdeling / federatie Amsterdam en IvAO-landelijk, vanuit de Nederlandse Arbeiders Reisvereniging (NARV) als reisleider in binnen- en buitenland met presentaties aan de hand van zijn lantarenplaatjes, als docent en discussieleider op de Arbeidersavondscholen, als liefhebber van toneel en als spreker voor radio-uitzendingen van de VARA.  Als IvAO-man had hij altijd oog voor de goede socialistische zaak, op zoek naar de specifieke, culturele rol van het IvAO ten opzichte van de aanverwante organisaties. En altijd vol energie. Maar soms werd het hem te veel, bijvoorbeeld wanneer hij in zijn correspondentie aangeeft tegen een “overspanning” aan te lopen en op doktersadvies enige rust in acht moet nemen. Niet vreemd wanneer we ons realiseren dat al dit bestuurswerk veelal plaatsvond op zondag, gezien zijn toen nog zesdaagse werkweek als onderwijzer.

Ook in zijn professionele taken herpakte hij zich. Na de bevrijding solliciteerde hij in 1945 naar de functie van Inspecteur Onderwijs in de gemeente Amsterdam, in 1946 naar eenzelfde functie in de gemeente Zaandam.

De eerste naoorlogse jaren lieten hem ook privé niet onberoerd. Hij schrijft in brieven naar vrienden in Zwitserland over de terugkomst in 1946 van zijn broer Jan uit Japans krijgsgevangenschap in Nederlands-Indië, over zijn zorgen over zijn zwaar belaste dochter Catrien en over de schaarste aan goederen in Nederland.

Kortom, het archief geeft een persoonlijk gekleurd tijdsbeeld van de brede sociaal-culturele emancipatie van de arbeidersbeweging in de twintigste eeuw; vanaf de vooroorlogse crisisjaren tot en met de wederopbouw in de vijftigerjaren. Hij plaatst dit als goed socialist in een internationale context.  Zo pleit hij in 1946, anders dan vele bestuurders uit de SDAP-kringen, voor de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië.

Zoals vermeld omvat het archief ook de bestuur stukken van het Instituut en de daaraan verbonden organisaties als Nederlandse Arbeiders Reisvereniging “De Natuurvrienden” (NARV), Naturfeunde International (NFI), Stichting Natuurvriendenhuizen en Stichting De Vrije Wereld. Het biedt een inzicht in de heroprichting van Instituut en Stichting Natuurvriendenhuizen; in perikelen op het centraal bureau bij sollicitaties, bestuurswisselingen en reissecretariaat; in zijn betrokkenheid bij IvAO-leden in den lande en zijn nauwgezetheid in zijn reisdeclaraties. Maar vooral biedt het inzicht in de vele discussies over de koers van het naoorlogse Instituut. Nog steeds partij- en vakbond gebonden via een gezamenlijke Scholendienst? Aansluiting bij het niet-religieus gebonden Humanistisch Verbond?  Of toch, waar Kees de Boer al in de dertiger jaren over nadacht een Culturele Organisatie met een eigen sociaal-cultureel sociaaldemocratisch gezicht, en waar hij in de vijftiger jaren een vervolg aan wilde geven. Dit laatste was al verwoord in 1944 in de nota “De Culturele Taak van de moderne socialistische beweging”; verbonden aan de ideologisch verwante socialistische organisaties, met de mogelijkheid om daarbij via de Stichting Natuurvriendenhuizen de eigen natuurvriendenhuizen te benutten.

Als landelijk voorzitter van het IvAO trok hij  het gehele land in, sprekend voor afdelingen en gewesten, als pleitbezorger voor de (her)oprichting van afdelingen. Hij zette zich in voor de her- en nieuwbouw van de natuurvriendenhuizen, en vertegenwoordigde het IvAO in onder meer de NFI.

Periode na 1959

Kees de BoerOok na zijn vertrek als landelijk voorzitter in 1959 bleef hij actief bij organisaties waar hij gedurende zijn IvAO-periode al een band mee had, of waar hij zich vanuit zijn brede belangstelling vertrouwd mee voelde. Zo bleef hij tot 1965 voorzitter van de Stichting Natuurvriendenhuizen; was hij onder meer bestuurslid bij de Stichting Beeldende Kunst (SBK), gericht op de verwerving en uitleen van beeldende kunst in publieke en privéruimten, en bij Openbaar Kunstbezit, gericht op de spreiding van kennis over beeldende kunst. Daarnaast was hij betrokken bij de Nederlandse Federatie Bejaardenzorg (NFB), gericht op recreatieve en educatieve activiteiten voor ouderen toen deze vanwege hun toegenomen vrije tijd (en de invoering van de AOW) behoefte kregen aan nieuwe betaalbare vormen van tijdsbesteding.

Eén van de laatste stukken in het archief betreft de grootse viering van zijn 75ste verjaardag in 1966 met een feestelijke, doch stichtelijke rede van de jarige zelf. Hij kijkt daarin terug op zijn vele, bestuurlijke taken in de sociaaldemocratische beweging. Hij zag het als een voorrecht om hier actief in te zijn. Maar over de toekomst ervan maakt hij zich zorgen. Graag zou hij daar zijn schouders onder zetten. Want, waarschuwend voor de “degenererende verburgerlijking”, waar en hoe kan en moet de beweging bij de toenemende politieke emancipatie van de arbeiders en de groeiende welvaart versterkt worden? Dat bleef zijns inziens een eigen strijdvaardige culturele beweging, met blijvende aandacht voor vernieuwing, voor de jeugd dus.

Dit laatste had zo maar bij het 100-jarig bestaan van het Instituut in 2024 geschreven kunnen worden.